Tuesday, April 10, 2007

Bezwaar tegen goedkeuring bestemmingsplan

Aan het College van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland
p/a secretaris Amsterdamse Planologische Commissie
Postbus 2758
1000 CT Amsterdam

Amsterdam 21 maart 2007

Betreft: bedenkingen met betrekking tot besluit stadsdeelraad Zeeburg tot vaststelling
Bestemmingsplan Borneo, Sporenburg en Rietlanden d.d. 23 januari 2007


Geacht College,

Bij deze dienen wij als vereniging 'Stop Fountainhead' bedenkingen in tegen een aantal aspecten van het besluit tot vaststelling van het Bestemmingsplan Borneo, Sporenburg en Rietlanden.

Allereerst brengen wij naar voren van oordeel te zijn dat gezien de nauwe betrokkenheid van het centrale stadsbestuur bij de invulling van en realisatie van bouw op het bestemmingsvlak direct ten westen van Ertskade 105, het planonderdeel Fountainhead, uw College in het kader van uw wettelijke hoorplicht het onderhavige besluit in handen dient te stellen van de PPC of een van haar andere subcommissies, maar in ieder geval aan een andere commissie dan de Amsterdamse Planologische Commissie (hierna wordt nog nader aangegeven waaruit die nauwe betrokkenheid bestaat). Ter onderbouwing van dit oordeel wordt verwezen naar de uitspraak van de ABR d.d. 28 oktober 1997, AB 1997, 458, die leert dat zelfs de schijn van een partijdige beoordeling van het besluit vermeden dient te worden.

Alvorens inhoudelijk onze bedenkingen op hoofdpunten nog nader te preciseren verzoeken wij u om alle eerder door ons naar voren gebrachte bezwaren, alsmede al hetgeen door de woordvoerders van de fracties van PvdA, VVD, Groen Links, SP en D’66 op de vergadering van de commissie van Ruimtelijke Ontwikkeling en Beheer d.d. 9 januari 2007 naar voren is gebracht als hier ingelast in dit schrijven aan te merken. In verband met de bijdrage van voormelde deelraadsfracties, die een meerderheid in de raad vormen wordt verwezen naar het als bijlage I aangehechte onderdeel van de gemeentelijke notulen van de vergadering.

Belangrijkste bezwaren: een bovengrondse parkeergarage midden in de woonwijk en overschrijding woningaantallen ondanks grotere bevolkingsdichtheid dan voorzien

Het thans bestreden bestemmingsplan geeft groen licht voor de vergroting van de al eerder toegestane bebouwing door een verbreding van de flanken van 0,4 meter aan de noordflank en 3,4 meter aan de zuid- en oostflank, dit over de volle hoogte tot en met de bovenste twintigste bouwlaag, waarbij ook in het middengebied van het U-vormige bouwvolume thans 5 bouwlagen worden toegestaan tegen in het vigerende bestemmingsplan 1 bouwlaag. Door deze wijziging van het vigerende bestemmingsplan wordt het technisch en economisch haalbaar om in de zo ontstane massieve onderbouw van 5 bouwlagen een bovengrondse parkeergarage en in het vergrote U-vormige bouwvolume een substantieel groter aantal woningen te realiseren.

Bovengrondse parkeergarage: strijd met een goede ruimtelijke ordening

Er wordt primair bezwaar aangetekend tegen de wijziging van het bestemmingsplan omdat deze een grote ‘open’ parkeergarage, bovengronds over drie bouwlagen, midden in de bestaande woonwijk, mogelijk maakt. Het door de stadsdeelraad vastgestelde plan zal bij goedkeuring leiden tot een gebouw dat zich, over drie bouwlagen, manifesteert als een parkeergarage, met daarin naar alle zijden open gaten, voorzien van tralies en een hiermee samenhangende kille uitstraling op de omgeving. Van woningen is pas sprake vanaf de zesde bouwlaag. Deze hoog gelegen woningen hebben geen invloed en uitstraling op de directe omgeving van het gebouw, met alle negatieve effecten van dien voor woonsfeer, de veiligheidsbeleving en sociale controle op delen van het maaiveld van de direct aangrenzende woonbuurt.

Voorts leidt deze enorme bovengrondse parkeergarage, met 265 parkeerplaatsen, tot lawaai en stank van uitlaatgassen van startende en voor de liften wachtende auto’s, hinder ’s avonds van koplampen en uitzicht op “tl-licht”.

En als laatste maar niet onbelangrijkste bezwaar leven dat pas begint vanaf de zesde bouwlaag met alle negatieve effecten van dien voor ook de veiligheidsbeleving en sociale controle op delen van het maaiveld.

In reactie op de diverse naar voren gebrachte bezwaren is door het Dagelijks Bestuur lange tijd volstaan met de feitelijk onhoudbare en daarom ook onbegrijpelijke reactie ‘dat door geïntegreerde architectuur de verschillende functies achter de gevel niet van elkaar zullen kunnen worden onderscheiden’. Ook het aanvankelijk ingenomen standpunt dat de effecten op de “directe omgeving” waren onderzocht bleek niet houdbaar: nergens in het dossier is gebleken van een onderbouwing, integendeel: zo blijkt er voor wat betreft de effecten voor het ruimtelijke beeld feitelijk alleen te zijn geschouwd op grote afstanden van 300 meter en meer. Voorts viel in de Ruimtelijke Onderbouwing opgesteld ten behoeve van een gestarte artikel 19.2 WRO procedure zelfs te lezen dat een aspect als dat van de sociale veiligheid “buiten beschouwing” was gelaten. Overige gebreken in de voorbereiding van de besluitvorming bleken te zijn het ontbreken van onderzoeksgegevens naar de concentratie en verplaatsing van uitlaatgassen vanuit de open (niet mechanisch geventileerde) garage, dit ondanks de directe nabijheid van woningen, naast, maar ook recht boven de parkeergarage.
Tot slot bleek voorts ook het eigen beleid van het stadsdeel Zeeburg zich te verzetten tegen de realisatie van een grootschalige bovengrondse parkeergarage als thans mogelijk gemaakt door het vergrote bouwvolume dat het nieuwe besluit toestaat. Waar ook elders besturen inmiddels ingezien hadden dat grote bovengrondse parkeergarages midden in woonwijken algemeen als planologisch onwenselijk worden aangemerkt gold dit ook al voor Zeeburg. Alleen volgde op de erkenning van deze beleidslijn in het kader van de al eerder genoemde, op het thans bestreden besluit vooruitlopende artikel 19.2 WRO procedure, een curieuze reactie van het Dagelijks Bestuur: “Het bouwen van parkeergarages bovengronds is, daar waar dit ruimtelijk gezien aanvaardbaar is, niet strijdig met deze beleidslijn. Immers, het parkeren gebeurt zo niet op straat, zodat daar (parkeer) ruimte behouden blijft”. Waar de ruimtelijke onaanvaardbaarheid nu juist in principe gegeven is met voormelde beleidslijn en inhoudelijk door het Dagelijks Bestuur op geen enkele wijze, met planologisch relevante argumenten, duidelijk gemaakt kon worden waarom er in deze wel sprake zou zijn van een ruimtelijk aanvaardbaar plan, erkende begin dit jaar een overgrote meerderheid van de raadsleden uit de commissie Ruimtelijke Ontwikkeling en Beheer dat de bovengrondse parkeergarage in strijd komt met een goede ruimtelijke ordening.

Uit de notulen van de commissievergadering d.d. 9 januari 2007 :

“VVD Jan Stronks betreurt dat er gekozen wordt voor 3 bovengrondse parkeerlagen”

“Groen Links Astrid Kuiper vraagt of nog overleg mogelijk is over het eventueel toch realiseren van ondergrondse parkeervoorzieningen en of dit financieel haalbaar is.
PvdA Herbert de Bruijne roept het DB om hierover in gesprek te gaan met de projectontwikkelaar en daarbij de verhoogde appartementsprijzen als argument te betrekken”

“D66 Asha Khoenkhoen vraagt zich net als de andere fracties af of er nog mogelijkheden zijn om de parkeerplaatsen toch ondergronds aan te leggen. SP Mark van Dongen sluit zich hierbij aan”.

De argumenten die het Dagelijks Bestuur vervolgens in reactie op deze bezwaren hanteerde geven geen blijk van kennis noch van het dossier noch van de bevoegdheden en de toets die ingevolge de wet op de ruimtelijke ordening verricht dient te worden:

“DB Nico Papineau Salm geeft aan dat de welstandscommissie de bovengrondse inpandige parkeerlagen in orde heeft bevonden. Het DB heeft de ontwikkelaar verzocht om te proberen om de parkeervoorzieningen ondergronds te realiseren, maar het is niet de bevoegdheid van het DB om dit voor te schrijven. Omdat het gebouw deels in water wordt gebouwd heeft de ontwikkelaar gekozen voor een bovengrondse inpandige oplossing”.

Uiteindelijk heeft een meerderheid van de raad op de stadsdeelraadsvergadering van 23 januari 2007 (toch) ingestemd met het plan inclusief bovengrondse parkeergarage onder heftig opgevoerde druk van financiële argumenten en angst dat de centrale stad zou ingrijpen. Wat betreft de rol van en de druk vanuit de centrale stad, die de grondslag vormt van het hierboven gedane verzoek om het dossier in handen te stellen van de PPC in plaats van de APC, wordt verwezen naar de volgende door het DB niet weersproken uitlatingen van de woordvoerders van de VVD en PvdA, ontleend aan de gemeentelijke notulen:

“VVD Olav Wagenaar merkt op dat er veel belangen gewogen moeten worden en het onmogelijk is aan alle wensen tegemoet te komen in een bestemmingsplan voor een wijk die opgezet is door de centrale stad”

“PvdA Herbert de Bruijne geeft aan de stukken m.b.t het lastige onderwerp Fountainhead goed bekeken te hebben (..) Als de plannen worden aangepast, waardoor de grond minder oplevert, zal het Stadsdeel door de gemeente op de vingers worden getikt en zal er een grootstedelijk project van worden gemaakt waar het Stadsdeel helemaal geen zeggenschap meer over heeft. Deze wurggreep heeft tot gevolg dat het volgens de PvdA onwenselijk is om het plan in de koelkast te zetten”.

Net zoals een overheid moet oppassen bij het stellen van financiële voorwaarden aan de bereidheid om medewerking te verlenen aan een wijziging van een bestemmingsplan (HR 3 april 1998, AB 1998, 241) mag (financiële) druk van derden niet bepalend zijn om ondanks raadsbreed gebleken bezwaren van planologische aard toch medewerking te verlenen aan een wijziging van het bestemmingsplan. Dit heeft naar ons oordeel de stadsdeelraad miskend. Zonder dat na de voormelde commissievergadering van begin dit jaar, waar bleek van ernstige raadsbrede bezwaren, nog nader inhoudelijk debat over de parkeergarage is gevoerd, werd in de raadsvergadering het plan zonder voorbehoud goedgekeurd tezamen met een motie, die op geen enkele wijze tegemoet lijkt te kunnen komen aan de bezwaren.

De PvdA motie die werd aangenomen “om het Dagelijks Bestuur op te dragen met de projectontwikkelaar in gesprek te gaan over het gevelaanzicht van de drie bovengrondse parkeerlagen. Te onderzoeken of er alternatieven zijn en de raad daarover te informeren” lijkt, alleen al om ventilatietechnische redenen, een lege huls.

Hierbij verdient nog aantekening dat een van de stadsdeelraadsleden van de PvdA uit de school heeft geklapt over de weinig verheffende en vooringenomen wijze waarop een deel van de fractie van deze partij zou hebben geopereerd en zelfs vooraf zou zijn geïnstrueerd. Verwezen wordt naar de inhoud van het bij dit schrijven gevoegde raadsadres d.d. 8 februari 2007, dat aangeeft dat ook in dit opzicht ten aanzien van in ieder geval een deel van de raad geldt dat de besluitvorming niet heeft voldaan aan de daaraan te stellen eisen

Omdat de diepte- en hoogtemaatwijzigingen, die de bovengrondse parkeergarage mogelijk maken, getuigen van slechte ruimtelijke ordening verzoeken wij u aan dit onderdeel van het bestemmingsplan goedkeuring te onthouden.

Grotere bevolkingsdichtheid dan voorzien

a. Woningdichtheid.

Op dit moment zijn er 955 woningen op Sporenburg gebouwd. Met de bouw van Fountainhead komen hier 236 woning bij waarmee het totaal op 1191 woningen komt.
Hiermee wordt het aantal woningen dat bij de vaststelling van het bestemmingsplan was voorzien substantieel overschreden, terwijl tegelijkertijd ook gebleken is dat de bevolkingsdichtheid groter is dan destijds voorzien.

b. Bevolkingsdichtheid

Op dit moment overstijgt het bewonersaantal ruim de prognoses voor de bevolkingsdichtheid op Sporenburg. De precieze overstijging en de aard van die overstijging is moeilijk vast te stellen en moeilijk uit de ondoorzichtige tabellen van de gemeente op te maken. Maar uit het grote tekort aan schoollokalen valt te concluderen dat het hier vooral om een onverwacht groot aantal kinderen gaat. En uit de enorme aantallen kinderen op met name Sporenburg valt te concluderen dat deze onvoorzien grote kinderbevolking zich vooral op Sporenburg bevindt.

Ook dit aspect van de onverwacht grotere bevolkingsdichtheid, die nu al een grote druk op de wijk zet, is in feite erkend door de raad, waarbij, nogmaals, de woordvoerder van de grootste voorstander van het besluit, de PvdA fractie, wordt geciteerd (ontleend aan de notulen commissie vergadering 9 januari 2007: “PvdA Herbert de Bruijne (..) Als hij als stedenbouwkundige leek nu zou moeten besluiten, zou hij wellicht tot een andere inrichting van het gebied en bebouwing komen vanwege de veranderde bevolkingssamenstelling. Probleem is echter dat de opbrengst van grond in principe al is uitgegeven”.

Bovenstaande planologische feiten hadden aanleiding moeten zijn om in de eerste plaats te streven naar het uitbreiden van de openbare voorzieningen en het niet verder laten stijgen van de woonbebouwingdichtheid, zeker niet tot boven het bestuurlijk vastgestelde maximum.
Ook in dit opzicht voldoet de besluitvorming niet aan de eisen en verzoeken wij u om aan het onderdeel Fountainhead uw goedkeuring te onthouden. De vergrote diepte- en hoogtematen, met als doel de uitbreiding van het aantal op dit bouwvlak realiseerbare woningen, getuigt niet van een goede ruimtelijke ordening, gebaseerd op de meest actuele inzichten.


c. Onvoldoende speelgelegenheid

Voldoende speelvoorzieningen voor de kinderen dient zwaar te wegen bij de in deze in acht te nemen belangen. Het ‘locatie onderzoek trapveld bij Fountainhead’ van DRO constateert op blz. 7 “dat de bevolking van Borneo Sporenburg jong is; het percentage kinderen ligt aanzienlijk hoger dan het stedelijke gemiddelde. De eilanden zijn zeer kinderrijk”. In aansluiting hierop is door de raad erkend dat er nu al een tekort is aan speelvoorzieningen voor kinderen en dat dit tekort nog verder zal toenemen met de toevoeging van nog een aanzienlijk aantal extra woningen en acht schoollokalen in het gebied, als de thans in het zelfde bestemmingsplan ook voorziene landwinning niet voldoende speelplaats genereert. De komst van deze landwinning is evenwel niet voldoende gegarandeerd, waarbij wordt opgemerkt dat uit het dossier niet gebleken is van een verrichte watertoets en ook een waterparagraaf die aan alle daaraan te stellen eisen voldoen. Ook lijkt het terrein te klein om de huidige speelruimte te compenseren, laat staan om in de door nieuwbouw bijkomende extra behoefte te voorzien. Van belang is voorts dat een bestemmingsplan niet dwingt tot realisatie en dat ook in dit opzicht een gegarandeerde koppeling tussen de nieuwbouw en de landwinning ontbreekt. Wij verzoeken u daarom (subsidiair) om in ieder geval aan het onderdeel Fountainhead ook dan de goedkeuring te onthouden als mocht blijken dat het gemeentebestuur niet in staat is om, voordat u een besluit neemt, voldoende nieuwe speelruimte middels landwinning, gelijktijdig aan de oplevering van Fountainhead, ook zwart op wit te garanderen.


Luchtkwaliteit.

De parkeergarage beslaat 3 bijna volledige verdiepingen van 64 x 64 meter, een oppervlak van ruim 10.000 m2. Op dit oppervlak parkeren 265 auto’s. De verkeersbewegingen van deze auto’s in de garage, inclusief het wachten voor de autoliften om naar buiten te gaan en het wachten buiten om naar binnen te komen, genereren een significante emissie, die niet in onderzoeken is betrokken. Op dit punt voldoet het bestemmingsplan niet aan de daaraan te stellen eisen.

Wat betreft de extra verkeersaantrekkende werking die het gevolg zal zijn van de bouw van Fountainhead geldt dat het vereiste onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet naar behoren is verricht, omdat aan het Ingenieursbureau Amsterdam gegevens zijn verstrekt over verkeersintensiteiten, die onwaarschijnlijk zijn en ondanks herhaald verzoek niet zijn voorzien van een onderliggende onderbouwing. Met name voor het tracé Piet Heinkade (Oostelijke Handelskade-Piet Heijntunnel en de daar te verwachten overschrijding van NO2) geldt dat onwaarschijnlijk is dat het aantal passerende voertuigen gedaald zal zijn van 21.490 naar 18.870. Ook is het tot uitgangspunt genomen aantal auto’s dat vanuit/ naar Fountainhead gebruik zal maken van de Piet Heintunnel (en dat na naar voren gebrachte bezwaren enigszins werd aangepast) niet voorzien van een nadere uitleg en/of onderliggend onderzoek. Omdat een deugdelijke input in het door IBA gehanteerde model van cruciaal belang is voor een deugdelijke toetsing aan de toepasselijke Europese grenswaarden is er, mede gezien het totale aantal autobewegingen, sprake van een gebrek dat meebrengt dat ook op dit punt de besluitvorming niet in stand kan blijven. Daarnaast heeft de vereniging tot slot nog als apart punt van bezwaar, in verband met de toetsing aan de PM-10 grenswaarde, de op basis van het Besluit Luchtkwaliteit toegepaste zeezoutcorrectie, nu niet gebleken is van het bestaan van bewijsstukken, die aantonen dat de toegepaste correctie betrekking heeft op een verontreiniging door een natuurverschijnsel als bedoeld in artikel 2 sub 15 van de Europese Richtlijn 1999/30/EG. Waar de Richtlijn bepalend is, is ook in dit opzicht sprake van een gebrek in de verrichte toetsing.


Discrepantie tussen vrijstellingsbesluit en bestemmingsplan

Het vigerende bestemmingsplan bepaalt over de hoogte dat er maximaal twintig bouwlagen mogen worden gerealiseerd, waarbij dit maximale aantal alleen in de poten en rug van het U-vormige bouwvolume mag worden gerealiseerd en de hoogte van het middengebied beperkt is tot één bouwlaag. In 2005 werd voor het middengebied vrijstelling verleend, op de voet van artikel 19.2 WRO, om dit deels te bebouwen tot ook 20 bouwlagen hoog en voor het resterende deel met drie bouwlagen erbij, derhalve tot vier bouwlagen hoog. In 2006 werd evenwel een bebouwing vergund waarbij, integraal doorlopend vanuit de U het hele middengebied reikte tot en met de vijfde bouwlaag. Hoewel het Dagelijks Bestuur, hiermee geconfronteerd, nadrukkelijk heeft verklaard dat niet zal worden afgeweken van wat het artikel 19 WRO vrijstellingsbesluit aan bouwlagen extra heeft toegestaan, is in het nu vastgestelde bestemmingsplan toch de hoogte voor het middengebied, maar thans in meters, zodanig vastgesteld dat het daar nu is toegestaan om een parkeergarage te realiseren “tot en met de vijfde bouwlaag”. Ook dit aspect brengt mee dat de besluitvorming geen stand kan houden.


Ten onrechte is de wijziging niet getoetst aan de Hoogbouweffectrapportage.

De aanzienlijke verdikking van de poten en rug van het U-vormige bouwvolume tot en met de twintigste bouwlaag en de volledige bebouwing van het middenstuk tot en met de vijfde bouwlaag heeft gevolgen voor hoe het gebouw ervaren wordt, zowel op grotere afstand als in de directe omgeving. Waar hoogbouw op het onderhavige bestemmingsvlak en de invloed op de bestaande stedenbouwkundige structuur destijds nadrukkelijk onderwerp van onderzoek is geweest in de Hoogbouweffectrapportage is nagelaten om deze rapportage bij de voorbereiding van het thans bestreden besluit te betrekken. Ook in dit opzicht is de bestreden besluitvorming niet voldoende zorgvuldig voorbereid, een apart voor de hoogbouw in dit plangebied opgestelde HER behoort zich in een dossier als het onderhavige te bevinden.

Er is voorts onvoldoende ingegaan op de constatering dat de nieuwbouw in haar huidige vorm ter plaatse van de (enige) looproute naar de basisschool, die onder het gebouw loopt, uit oogpunt van windhinder een zeer kritische, onacceptabele, situatie oplevert.

Conclusie: het is op grond van voorgaande bedenkingen dat wij u verzoeken om aan het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan Borneo, Sporenburg en Rietlanden, voorzover dat betrekking heeft op het bestemmingsvlak direct ten westen van Ertskade 105 (planonderdeel Fountainhead) goedkeuring te onthouden.

Vereniging "Stop Fountainhead'
(ingeschreven KvK onder nummer 34248166)

0 Comments:

Post a Comment

<< Home